In een recent artikel in het Financieele Dagblad komt emeritus hoogleraar Johan Conijn tot een vernietigend oordeel over de woningmarkt. Het neoliberale woningbeleid dat in 2012 vorm kreeg en breed gedragen werd, is een compleet fiasco geworden. De hoge verwachtingen van destijds zijn op geen enkele manier ingelost. Sterker nog, de woningmarkt staat er anno 2020 belabberder voor dan in 2012.
Neoliberaal evenwichtsdenken
De woningnood is met een tekort van 331.000 woningen hoger dan ooit. Het idee was dat meer vraag naar huurwoningen vanzelf zou leiden tot een groter aanbod van huurwoningen in elke gewenste prijsklasse. Voor koopwoningen gold hetzelfde idee. Er zou snel een nieuw evenwicht ontstaan. Het heeft niet zo mogen zijn. De tekorten zijn hoog en zullen voorlopig alleen maar stijgen. Dat brengt voortdurende prijsstijgingen met zich mee, zowel in het middensegment van de huurmarkt als op de markt voor koopwoningen. In het neoliberale evenwichtsmodel was zoiets ondenkbaar.
Ook was er in deze visie geen plaats voor zeg maar ruimtelijke segregatie. De prijsstijgingen zijn het hoogst in de gebieden die het meest aantrekkelijk zijn. Dat is op dit moment de Randstad. In deze regio trekken momenteel particuliere beleggers en de hogere inkomensgroepen aan het langste eind. De midden- en lagere inkomensgroepen hebben steeds meer het nakijken. Dat wordt als een ongewenste ontwikkeling gezien, omdat de ruimtelijke segregatie uiteindelijk het goed functioneren van de stad in de weg staat.
Door schade en schande is duidelijk geworden dat een goed functionerende woningmarkt niet zonder een sturende overheid kan. Het initiatief is daarmee terug bij diezelfde overheid. Johan Conijn verwacht dat de woningnood en de moeizaam functionerende woningmarkt een belangrijke plaats gaan innemen bij het nieuwe regeerakkoord na de verkiezingen van maart 2021. Dat is geen overdreven verwachting, want al in de Miljoenennota 2021 doet de overheid voorstellen om de woningmarkt weer in beweging te brengen en ervoor te zorgen dat ook starters en lagere inkomensgroepen weer terecht kunnen op de woningmarkt.
Overdrachtsbelasting
Er zijn voornemens naar buiten gebracht om de overdrachtsbelasting voor de periode 2021 – 2025 deels af te schaffen. Het is de bedoeling dat daar vooral starters en jongeren tot 35 jaar van zullen profiteren. De belangrijkste elementen van de plannen zijn:
-
Kopers van 18 tot 35 jaar die zelf een koopwoning gaan betrekken, betalen eenmalig geen overdrachtsbelasting bij aankoop van een woning. Het maakt niet uit of ze ooit eerder een woning hebben gekocht of niet; voorwaarde is wel dat de koper de startersvrijstelling voor overdrachtsbelasting niet eerder heeft ontvangen.
-
Kopers van 35 jaar of ouder of kopers die vanaf 2021 al eerder gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling betalen 2% overdrachtsbelasting over de koopsom. Voorwaarde is dat zij zelf in de gekochte woning gaan wonen en dat schriftelijk aangeven bij een notaris. Kopers die niet zelf in de woning gaan wonen, zoals beleggers en investeerders, betalen 8% overdrachtsbelasting. Dat geldt ook voor ouders die een woning kopen voor hun kind. De Belastingdienst controleert achteraf of een koper zelf in de gekochte woning woont of niet eerder gebruik heeft gemaakt van de vrijstelling.
-
Wat nu als een van de kopers ouder is dan 35 jaar en een jonger? Welnu, de vrijstelling van overdrachtsbelasting is persoonlijk. Degene van 35 jaar of ouder betaalt 2% overdrachtsbelasting. Degene die jonger is dan 35 jaar betaalt geen overdrachtsbelasting over zijn of haar deel (als hij/zij ook voldoet aan de andere voorwaarden).
-
Wat als de sleuteloverdracht van de net gekochte woning in december 2020 plaatsvindt? In dat geval moet u gewoon overdrachtsbelasting betalen. Het is misschien verstandig om het gesprek aan te gaan met de verkoper om de overdracht uit te stellen tot na de jaarwisseling (vanaf 1 januari 2021). Als de verkoper niet wil meewerken, dan houdt alles op. Hij is niet verplicht mee te werken.
-
Als de overdracht wordt uitgesteld, dan kan er wel een sleutelverklaring overeengekomen worden. Dat betekent dat koper en verkoper afspreken dat de koper vòòr de officiële overdracht alvast een sleutel van de woning krijgt. In de verklaring worden de afspraken vastgelegd. Je moet als koper wel oppassen. Als de officiële eigendomsoverdracht bij de notaris later dan een maand na de sleutelafgifte plaatsvindt, dan moet de koper mogelijk 8% overdrachtsbelasting betalen.
Nieuwe inkomensgrenzen sociale huur
De overheid probeert niet alleen om starters een betere positie op de woningmarkt te geven, maar is met hetzelfde oogmerk alweer actief op de huurmarkt. Vorig jaar kwam het kabinet in de persoon van minister Ollongren met een wetsvoorstel om de inkomensgrenzen voor de doelgroep van de sociale huursector te veranderen. Hierin wordt onder andere voorgesteld om de inkomensgrenzen voor het toewijzen van sociale huurwoningen te veranderen: van €38.035 voor alle huishoudens, naar €35.000 voor eenpersoons- en €42.000 voor meerpersoonshuishoudens.
Er kleven echter nogal wat nadelen aan de voorstellen. Zoveel zelfs dat je je mag afvragen of het wetsvoorstel daadwerkelijk een verbetering is voor alle betrokkenen. Ten eerste is de doelgroep met de nieuwe grenzen groter dan de doelgroep met de huidige grenzen. Meer huishoudens kunnen en zullen waarschijnlijk een beroep gaan doen op een sociale huurwoning. Dit is op zich goed nieuws, aangezien middenhuur in de praktijk vaak geen optie blijkt voor huishoudens met een laag middeninkomen. De huidige wachtlijsten voor een sociale huurwoning zijn echter al lang. Dit probleem lijkt eerder groter dan kleiner te worden. Een tweede consequentie is dat, hoewel de doelgroep per saldo groter wordt, er tegelijkertijd duizenden eenpersoonshuishoudens buiten de boot vallen met de nieuwe regelgeving.
Figuur 1 Percentage huishoudens behorende tot de EC-doelgroep en de Ollongren doelgroep
Alleenstaanden worden dus (nog) meer aangewezen op de middenhuur. Juist in regio’s met een hoge woningmarktdruk is dit segment maar beperkt beschikbaar. Ook ouderenorganisaties vrezen deze gevolgen van de nieuwe inkomenseisen. Voor alleenstaande ouderen met een AOW en een klein pensioen wordt het straks moeilijker om een vaak grote en ongeschikte eengezinswoning te verruilen voor een kleinere sociale huurwoning. Enigszins geruststellend is dat de regering hier wel al op geanticipeerd heeft door woningcorporaties de mogelijkheid te geven om hun vrije toewijzingsruimte anders in te richten wanneer hier lokaal behoefte aan is (naar maximaal 15% in plaats van de standaard 7,5%). In regio’s met veel (oudere) alleenstaanden kan dus meer worden toegewezen aan eenpersoonshuishoudens.
Ten slotte heeft de nieuwe regelgeving consequenties voor de toekomst. Omdat het aandeel eenpersoonshuishoudens zal toenemen komt er ook een steeds grotere groep alleenstaanden die geen aanspraak meer kan maken op een sociale huurwoning met de nieuwe inkomensgrenzen. De vraag is wie de groeiende groep alleenstaande huishoudens met een laag middeninkomen van betaalbare huisvesting gaat voorzien.
Ondanks alle evidente gebreken, is het wetsvoorstel Huur en Inkomen goedgekeurd. Het is nu wachten op de Tweede en de Eerste Kamer. Gelet op de stemming in het land onder meer door Covid-19 en alle mogelijke negatieve gevolgen van dien, is het moeilijk voorstelbaar dat dit voorstel ongeschonden de eindstreep haalt. Covid-19 zorgt voor een oplopende werkloosheid en nog meer inkomensonzekerheid. Dat maakt de toegang tot de woningmarkt nog onzekerder en moeilijker. De overheid moet nu leveren!